Skip to Content

Een vijzel van Albertus Sithof (†Brussel, 1650), kopergieter in Mechelen en Brussel.

Type: 
Mededelingenblad
Auteur(s): 
F. Van der Jeught
Jaargang: 
45
Nummer: 
1
Plaats van uitgave: 
Mechelen
Jaar van uitgave: 
2014
Pagina's: 
14-18

 

 

Vooraf

Recent vestigde één van onze leden mijn aandacht op een grote bronzen vijzel die in privé-bezit is en werd gegoten door Albertus Sithof (†Brussel, 1650), een kopergieter in Mechelen en Brussel. Hij was de oudste zoon van Jan Sithof (†Mechelen, 1638), die in 1634 werd aangesteld als koninklijk artilleriegieter in Mechelen. Jan Sithof bekleedde deze functie tot bij zijn overlijden in 1638. Albertus hoopte om zijn vader als koninklijk artilleriegieter op te volgen, maar het liep anders.

Van Albertus Sithof is vrij weinig bekend, ook wat betreft zijn productie. Het is dan ook een mooi zaak dat de eigenaar erin toestemde om deze unieke vijzel onder de aandacht te mogen brengen.

Omdat de activiteiten van Albertus Sithof nauw verweven waren met die van zijn vader, maak ik van de gelegenheid gebruik om (opnieuw) Jan Sithof voor het voetlicht te brengen. Omdat zijn activiteiten tussen 1634 en 1638 – en ook die van zijn zoon - verbonden zijn met de koninklijke gieterij aan de toenmalige Brusselstraet (nu de Oude Brusselstraat), is het meteen ook een gelegenheid om bijkomende informatie te verstrekken over de oprichting van de koninklijke gieterij in 1631. Pas vanaf dat jaar kan men inderdaad van een staatsgieterij in Mechelen spreken. Tot slot volgt de beschrijving van de bronzen vijzel van Albertus Sithof, een product dat onmiskenbaar een werk is van een gedegen en ervaren vakman.

 

De oprichting van de koninklijke gieterij in 1631

In 1626 overleed de Mechelse kanongieter Jasper van den Nieuwenhuijse zonder mannelijke erfgenaam om zijn onderneming voort te zetten. De overheid had in zijn werkplaatsen ovens geïnstalleerd om brood te bakken. De erfgenamen van Van den Nieuwenhuijse protesteerden, hierbij gesteund door de Mechelse stadsmagistraat. Het gevolg was dat de vorst de gieterij in 1631 aankocht. Voordien had de overheid samengewerkt met gezworen kanonnengieters, op basis van een ordonnantie, die nog dateerde van 7 december 1549.(1)

Meester Gaspar van den Nieuwenhuijse, in zijnen leven meester geschutgieter van zijne Co(ninklijke) Ma(jestei)t had twee dochters: Johanna die Wijnant Caets zou huwen, advocaat in de Raad van Brabant, en Marie die zou huwen met jonkheer Hendrick van der Borcht, heer van Moesick.

Op 22 oktober 1631 sloten Wijnants Caets, dan weduwnaar van Johanna van den Nieuwenhuijse, samen met jonkheer Philips Anthonie van Sestich en Hendrick van der Borcht, als voogden over zijn dochter Anna, en Hendrick van der Borcht met zijn echtgenote Marie van den Nieuwenhuijse, een contract af met de vertegenwoordiger van de vorst voor de verkoop van de gieterij aan de Brusselstraat. Die vertegenwoordiger was Jan van den Eijnde, raed ende ontfanger generael van zijne Majesteits domeijnen der Stadtt ende Lande van Mechelen ende van de bede aldaer.
Met het oog op de verkoop werd een plaatsbeschrijving opgesteld van de kanongieterij en een inventaris van de smederij en de gieterij.(2)

De erfgenamen verkochten een huijsinghe metter poorte, plaetse, hove, gronden ende allen anderen toebehoorten, appendentien ende dependentien van dijer, gestaen ende gelegen al aen malcanderen op de Brusselstrate alhier ontrent de stadtpoorte tusschen de vestbergen deser stede ter eendre ende Peeter Scheltkens, metsere, ter andere sijden, commende achter jegens d’erve, oft hoff van het Godtshuijs op de Putterije, oock mette gieterije, meulens, logen, hovens, instrumenten, ende allen den aelhem [het alaam) dienenden totte voorschreven gieterije, mede alle tgene des den voorschreven huijsinge, gieterije ende anderssints nagelvast is. Het waren allemaal goederen van wijlen Jasper van den Nieuwenhuijse. Het eigendom was belast met enkele cijnzen die de vorst moest ten laste nemen. De koopsom bedroeg 4.250 gulden boven de cijnzen.

Bij de verkoop was seker cleijn erffken oft hoffken gelegen achter de voorschreven ghieterije beneden der voorschreven stadtsveste niet inbegrepen. Dit perceel hadden de erfgenamen verkocht aan het Godshuis van de Putterij.(3)


 

Zicht op de binnenplaats van de kanongieterij aan de Oude Brusselstraat omstreeks 1835, door Jan Baptist de Noter (Beeldbank Mechelen, SME001001581).


De koninklijke kanongieter Jan Sithof (†Mechelen, 1638)

Jan Sithof, een artillerie- en klokgieter, was afkomstig uit de Noordelijke Nederlanden, wellicht uit Goor. Albrecht van Oostenrijk werd in 1595 gouverneur-generaal in Brussel. Hij haalde Jan Sithof naar Brussel, waar hij de leiding kreeg van een gieterij. Aangezien de aartshertog overleed in 1621, dateerde zijn connectie met Sithof van voordien. Daarbij lijkt geen toeval te zijn dat de oudste zoon van Jan Sithof de naam Albertus kreeg, de naam van zijn beschermheer.

Georges van Doorslaer vermelde artilleriestukken van Jan Sithof uit de inventarissen van arsenalen. Inmiddels is van hem een kanon uit 1626 bekend met het opschrift De Profundis. Het werd gevonden voor de Ierse kunst. In Fort Orange op het Ilha de Itamaraca in Brazilië, gesticht in 1631 door Hollanders, ligt een kanon met het opschrift: Anno Domino 1622 Joanes Sithof Me Fecit Bruxeles. Ook in Madrid en Lissabon worden kanonnen van Jan Sithof bewaard. In de zomer van 1997 dook een bronzen kanon van Sithof op uit een wrak in de Noordergronden bij Terschelling: een 12-ponder versierd met het wapenschild van Philips IV, koning van Spanje en van de Zuidelijke Nederlanden. Een kanon dat zich in de 18de eeuw op de havezate De Gelder bevond in het Overijsselse Wijhe was ook van zijn hand. Coenraad Willem van Dedem had dit kanon buitgemaakt in 1709 bij de slag bij Malplaquet. Een kanon dat in 1632 in Brussel was gegoten werd in 1813 bij het verdrijven van de Fransen door kozakken geroofd.
Jan Sithof goot ook klokken: in 1628 voor de kerk van Vilvoorde en voor de Sint-Annakerk in Breda, in 1630 voor de kerk van Wezembeek-Oppem, hetzelfde jaar voor de kerk van Meise en voor de abdijkerk van Grimbergen en in 1632 voor Teteringen in Noord-Brabant.(4)

De gieterij in de Brusselstraat verkeerde in slechte staat. Onmiddellijk na de aankoop werden er grote herstellingswerken aan uitgevoerd tot in 1637. Er werd o.a. een nieuwe oven gebouwd.

In 1634 stelde de overheid Jan Sithof in Mechelen aan als de nieuwe koninklijke artilleriegieter. Hij kwam met zijn gezin naar Mechelen wonen en betrok zeer waarschijnlijk in de Brusselstraat het huis Sint-Christoffel naast de gieterij, dat de erfgenamen in 1631 ook aan de vorst hadden verkocht.(5)

Jan Sithof bleef koninklijk artilleriegieter tot bij zijn dood op 3 september 1638. Zijn overlijden staat als volgt genoteerd in het parochieregister van de Hanswijkkerk:

Obiit Jo(hann)es Sittof 3 7bris 1638.

Dezelfde dag werd zijn uitvaartplechtigheid gehouden in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle. Het parochieregister van O.L.Vrouw-over-de-Dijle vermeldt:

Een kercklijck uutvaert ghehouden
den 3 7ber 1638 voor Jan Sittof
geschut ghieter van zijn C(oninklijke) M(ajesteit)


Albertus Sithof (†Brussel, 1650)

Ongetwijfeld leerde Albertus Sithof het vak van kopergieten van zijn vader en werkte hij met hem samen in de artilleriegieterij aan de Brusselstraat. Hij had reeds in Brussel een kanon op zijn naam staan. Na het overlijden van zijn vader hoopte Albertus de volgende koninklijke kanongieter in Mechelen te worden. Hij werkte enkele maanden verder in de gieterij, maar uiteindelijk werd iemand anders benoemd: Jan Cauthals.

De weduwe van Jan Sittof en haar drie zonen moesten de woning verlaten die bij de kanongieterij behoorde. Zij keerden terug naar Brussel. In mei 1639 dienden zij een aanvraag in bij de militaire autoriteiten om een nieuwe gieterij te starten, n’ayant d’autres talents qu l’art de fondeurs. Zij boden de overheid aan om geschut te gieten pour le service de S(a) M(ajesté) et des particuliers, qui en auraient besoin pour armer des bateaux. De graaf de Fontaine, generaal van de artillerie, verleende een gunstig advies en stelde voor dat de vestiging in Brussel zou gebeuren.(6)

Albertus Sithof goot de grote bronzen vijzel, die nu in privé-bezit is, in Brussel in 1641. Hij overleed er op 9 juli 1650.

Beschrijving van de vijzel

Vijzel heeft de vorm van een omgekeerde klok met een hoogte van 33 cm, een bovenste diameter van 40 cm en een voet met een geprofileerde voetplint met een diameter van 30 cm. In de bovenste fries staat: Albertus Sithof me fecit Bruxellix anno 1641.

De twee brede friezen zijn versierd met tweekoppige adelaars, griffioenen, slingers en blad- en bloemmotieven.


Vijzel van Albertus Sithof uit 1641 (Foto van de auteur - 2013).


Nawoord

Hopelijk wordt dankzij deze korte bijdrage opnieuw de aandacht gevestigd op Albertus Sithof, die na het overlijden zijn vader Jan in 1638, in zijn voetsporen wou treden als koninklijke artilleriegieter in Mechelen.

Wellicht komen over hem nieuwe elementen aan het licht uit de archieven of worden stukken uit (privé)collecties onder de aandacht gebracht. Zij kunnen zijn leven en werk verder aanvullen en alzo bijdragen aan de rijke geschiedenis van de koper- en kanongieterij, waarvan begin vorige eeuw voor onze stad Georges van Doorslaer het startschot gaf.

 

Mechelen, 7 september 2013.

 

François van der Jeught

 

 

(1) B. ROOSENS, Het arsenaal van Mechelen en de wapenhandel (1551-1567), in: Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 60, afl. 3-4, 1977, p. 187 en 188.
F. VAN DER JEUGHT, Zes Mechelse kartouwen voor de Franse koning in 1617, in Mededelingenblad KKOLKM, jg. 40, 1009, nr. 4, s.p.

(2) Blijkbaar was de toestand in de smederij en de gieterij ongewijzigd gebleven sedert het overlijden op 8 januari 1620 van Jaspar van den Nieuwenhuijse. Over de plaatsbeschrijving van het gebouw met de werkplaatsen en de inventaris van de inboedel, is voor zover kan nagegaan worden in de literatuur niets bekend. Aan het contract, de plaatsbeschrijving en de inventaris van de artilleriegieterij, zoals die werd aangetroffen in 1631, zal een aparte bijdrage gewijd worden.

(3) Stadsarchief Mechelen (S.A.M.), Schepenregisters, nr. 252, s.d. 1631, f°204r-205r.
G. VAN DOORSLAER, L’ancienne industrie du cuivre à Malines – L’industrie de la fonderie de canons, in Bulletin du Cercle Achéologique, Littéraire & Artistique de Malines, dl. 20, 1910, p. 358.

(4) P. HENRARD, Documents pour servir à l’histoire de l’artillerie en Belgique. Les fondeurs d’artillerie, in Annales de l’Académie Royale d’Archéologie de Belgique, XLV, 1889, p. 265 en 266.
G. VAN DOORSLAER, L’ancienne industrie du cuivre à Malines, dl. II, L’Industrie de la fonderie de canons, in id., dl. 20, p. 360 - 362.
G. VAN DOORSLAER, L’ancienne industrie du cuivre à Malines, dl. III, L’Industrie de la fonderie de cloches, in id., dl. 23, p. 81.
J. TEN HOVE en M.J.A. DE KOSTERE, Genealogie van de families Ten Zijthoff / Ten Siethoff uit Goor, Hilversum, 2011, p. 39-41.

(5) S.A.M., Fonds G, Serie I, Wijkboeken 1646-1796, Wijkboek, nr. 2, f°196.

(6) P. HENRARD, o.c., p. 266.

 



Bookmark deze website 
Bookmark deze pagina