Schrijn van Sint-Rombout (ca. 1630), Stedelijke Musea Mechelen, inv.nr. M/41.
De relieken van Sint-Rombout zijn al diverse keren in een nieuw schrijn ondergebracht. Het huidige schrijn werd, blijkens een kleine plaquette die erop werd aangebracht, vervaardigd door de Mechelse edelsmid Jean-François Van Deuren (1778-1835), in samenwerking met een zekere J. Van Beveren. Het beeld dat boven op het schrijn ligt werd overigens pas in 1875 voltooid.
Er bestond zeker al in de veertiende eeuw een reliekschrijn voor de Ierse missionaris. In 1302 was er sprake van een met goudlaken bedekt schrijn uit cypressenhout. De duurzaamheid van het materiaal moet al vroeg als ontoereikend zijn erkend want in 1356 werd het initiatief genomen om een zilveren schrijn te maken. Hoewel het al in 1366 voltooid was, werden de resten van de heilige pas op 3 april 1369 plechtig in het nieuwe schrijn geplaatst. De waarde ervan was groot: volgens de anonieme auteur van een geschrift uit 1825 ter herdenking van de marteldood van Sint-Rumoldus zou er maar liefst 66.000 Rijnlandse gulden mee gemoeid zijn geweest. Het schrijn werd in 1578, tijdens de godsdiensttwisten die de Zuidelijke Nederlanden teisterden, op last van de Mechelse magistraat omgesmolten. Opnieuw zouden de resten in een houten schrijn belanden.
In 1616, tijdens de rustige jaren van het Twaalfjarig Bestand, werden de eerste stappen gezet om opnieuw een zilveren schrijn voor Sint-Rombout te laten maken. Op 6 juli 1624 werd het naar de kathedraal gebracht en de beenderen kregen erin een nieuwe rustplaats. Het duurde nog tot 1631 vooraleer het helemaal klaar was. De kosten bedroegen 24.500 gulden. Om het schrijn te beschermen tegen schade of aanvallen van buitenaf werd er een stevig houten schrijn gemaakt, bekleedt met gietijzer en voorzien van degelijke sloten, waarin het zilveren schrijn veilig kon worden bewaard. Ruim dertig jaar later ontwierp de Mechelse architect Lucas Faydherbe een nieuw hoogaltaar voor de kathedraal en voorzag daarin, hoog boven de gelovigen en de priesters, een afsluitbare nis voor het schrijn. De houten ommanteling was niet langer nodig maar bleef gelukkig wel bewaard.
In 1794 sloeg het noodlot opnieuw toe want in dat jaar zagen de Mechelse burgervaderen zich genoodzaakt het schrijn op te offeren voor het vrijkopen van een aantal door de Fransen gegijzelde burgers. Het verdween naar Brussel waar het te gelde werd gemaakt.
© Stedelijke Musea Mechelen
Het houten schrijn uit de eerste helft van de 17de eeuw was rijkelijk voorzien met ornamenten, mogelijk geïnspireerd door motieven uit het goudleer, en ook het metalen beslag was beschilderd, wat het erg bijzonder maakte. Het zal binnen afzienbare tijd gerestaureerd worden door een team van specialisten. Voorbereidend onderzoek door het Koninklijk Instituut van het Kunstpatrimonium (KIK) heeft reeds plaatsgevonden en in voorbereiding van de restauratie van het Hof van Busleyden is het door het team van specialisten kundig gedemonteerd.
Het is voorlopig niet toegankelijk voor bezoekers, maar geïnteresseerden kunnen het bekijken via de website: http://www.stedelijkemuseamechelen.be, waar het via de knop “Collectie online” en ingave van het woord “schrijn” kan worden teruggevonden.
Wim Hüsken
consulent Behoud en Beheer