Vertaling door Hein De Belder van Ein Klage-Gedicht als verschlüsselte Botschaft der Margarete von Österreich van Horst Haub.
De Duitse wetenschapper Haub vat in onderhavig artikel zijn boek samen dat in 2012 bij uitgeverij GRIN in München als e-boek én in papieren vorm verschenen is onder de titel “Die Klage‘ der Margarete von Österreich über Vater Maximilian I und Neffen KIarl (V)”.
Haub studeerde 1974-1982 germanistiek en politieke wetenschappen aan de Goethe-universiteit in Frankfurt, waarna hij het staatsexamen leerbevoegdheid gymnasia aflegde. Zijn interesse voor de mediëvistiek droeg het stempel van de typisch Frankfurtse historisch-sociologische benadering. Na zijn studie is hij er in meer kritische zin op doorgegaan, zoals blijkt uit twee andere publicaties: Achtundsechziger Altgermanistik und das Paradigma Alterität. Von der Revolte mit emanzipatorischem Anspruch zu erneuter Erkenntnisblockade (2006) en Partnerschaftlichkeit im Hochmittelalter. Strickers Konzept für Ehe und Gesellschaft – Die Ehestandmären (2008).
De Franse klaagzangen (Cod. 2584, Wenen, Nationale Bibliotheek van Oostenrijk) werden tot nu vooral gelezen als de literaire neerslag van een echt beleefde liefdesrelatie van de regentes der Bourgondische Nederlanden. In onderhavige studie worden zij begrepen als beschrijvingen en commentaren van Margareta die betrekking hebben op de hoogst dramatische politieke gebeurtenissen van de jaren 1514-1517 aldaar. In het verloop van die jaren valt Margareta van de toppen van een te allen kante geachte en gevestigde regentes naar de laagten van een nauwelijks gewaardeerde randfiguur, althans in haar zelfperceptie.
De gedichten, die in deze context worden geïnterpreteerd, getuigen van gevoelens van ontgoocheling en ontzetting bij de keizersdochter. De machteloosheid en hulpeloosheid die zij ervaart en haar gevoelen uitgeleverd te zijn, komen met volle kracht te voorschijn. Niet alleen de verzen van haar handschrift, ook de verluchtigen ervan – telkens een bladzijde groot en tien in totaal – leggen daarvan getuigenis af. Zo bijvoorbeeld een miniatuur die een jonge man toont terwijl hij op de muren van een burcht staat en een vrouw vasthoudt met haar hoofd naar onderen. Haar ogen zijn gesloten en zij spreidt ontsteld haar armen, onder de bedreiging haar te laten vallen van de hoogte van de burcht in de diepte van een kolkende zee.
Van buitenaf beschouwd kan het gebeuren eruit zien als de volledig normale gang van zaken bij de overdracht van de macht door de regentes aan haar neef Karel, die nu meerderjarig geworden is. Het laat zich, beschouwd vanuit het binnenste van de macht, zien als een zeer dramatisch conflict tussen Margareta en de hoge Nederlandse adel, in de loop waarvan Margareta gedwongen wordt haar rol als regentes op te geven. De studie schetst de verschillende etappes van het conflict, dat van start gaat met de arrestatie van de secretaris voor het Spaans Diego de Castro in juli 1513, en zoekt de passages in Margareta’s gedicht op die over de gebeurtenissen berichten.
De ontgoocheling en woede van Margareta gelden vooral haar vader keizer Maximiliaan I, wie zij verwijt dat hij zich in het conflict met de ridders van het Gulden Vlies niet aan haar kant heeft opgesteld. Ze pakt haar vader in de gedichten hard aan en verwijt hem het bedriegen, ja zelfs verraden van zijn dochter.(1) Dit kan voor Margareta zo voorkomen, omdat Maximiliaan toch, zonder Margareta voordien te raadplegen, de Nederlandse Staten de voortijdige meerderjarigheid van zijn kleinzoon had toegestaan, als een gevolg waarvan Margareta in januari 1515 het regentschap moest afstaan.
De lotgevallen van de Bourgondische Nederlanden zijn nu in de praktijk in handen van Willem van Croy, die als opvoeder en vervangvader van Karel sinds 1507 een centrale rol speelt. Daardoor bevindt hij zich automatisch in een verhouding van rivaliteit tot Margareta, die zich als tante van Karel eveneens voogdes en opvoedster van Karel voelt. Met de arrestatie van Juan Manuel, de aanvoerder van de Castilianen aan het hof, op 17 januari 1514 heeft zich Margareta in een precaire situatie begeven, want de man van hoge adel uit Castilië is een lid van de Orde van het Gulden Vlies en aan zijn arrestatie waren de leden van de Orde niet te pas gekomen, wat een schending van de statuten van de Orde betekende. Temeer omdat Margareta ook later geen steekhoudende bewijzen voor Don Manuels gebrek aan loyauteit kon voorleggen.
Het plechtige protest van de leden in hun ornaat van de Orde van het Gulden Vlies, dat wordt aangevoerd door de jonge Karel (V), wordt door Margareta met autoritair vertoon en met spot beantwoord, waardoor ze zich opnieuw ongelijk op de hals haalt. Ze zal voor haar aanmatiging boeten met de diepe val die ze beschreven heeft. In het gedicht is daarvan sprake wanneer zij het heeft over de verontschuldiging die zij op instigatie van Maximiliaan tot de “Grote Verdienstelijke”, dus Willem van Croy, moet richten.(2)
Het conflict tussen Margareta en de ridders van het Gulden Vlies dat in haar klaagzang een spiegel vindt, is er niet alleen één tussen verschillende temperamenten en het gevolg van het zich afstemmen op verschillende idealen. De ridders van de Orde oriënteren zich volgens de traditionele ridderethiek, en worden geconfronteerd met een regentes die sympathiseert met denkbeelden van de renaissance. Haar bruuske uitlatingen in de richting van de Orde-ridders, die duidelijk gevoed zijn door een fantasie van almacht, lijken vooruit te lopen op de almacht van absolutistische vorsten. Doordat de Orde-ridders daartegenover staan op de geldigheid van de institutionele regels, bewegen ze zich in het raam van een conflict dat Europa tot aan de actuele financiële crisis lijkt te begeleiden: het recht op vrije zelfontplooiing dat het individu opeist, zoals de ideologen van de renaissance het voorstaan, en daartegenover de aanspraak van het collectief op een institutioneel geregelde beperking van de macht en van de toegang tot materïele hulpbronnen.
Het laatste deel van de studie is aan deze meer algemene overwegingen gewijd. Het plaatst de prestaties van het “stijve hofceremonieel” (Bourgondië, Spanje, Wenen) tegenover de eis van de Italiaan Baldassare Castiglone om een “zekere losheid” (sprezzatura) te betrachten, zoals die dat bepleit in zijn boek “De hoveling”. Toch is het duidelijk dat Margareta zich met haar poëzie in de wereld van het hof ook als een bekwame kunstenares wil laten zien. De vraag wat Margareta ermee bedoelt als ze eind 1517 opdracht geeft voor het kopiëren, verluchten en binden van haar klaagzangen, is daarmee wel nauwelijks uitputtend beantwoord. De studie gaat ervan uit dat in de eerste plaats de politieke atmosfeer aan het hof, voorts door het conflict bepaald, zal verduidelijken waarom Margareta een poëtisch project noodzakelijk vond. De omstandigheid dus dat, nadat zij opnieuw bij de regeringsactiviteiten betrokken wordt, bij het afreizen naar Spanje van Karel en Willem van Croy in september 1517 onder de Nederlandse adel voorts voorbehoud tegenover Margareta’s terugkeer tot de politieke verantwoordelijkheid bestaat.(3) Pas in het Edict van Saragossa van 24 juli 1518 krijgt Margareta van Karel verregaande bevoegdheden voor het handelen van de regering toebedeeld. Haar vernieuwde benoeming tot regentes van de Nederlanden volgt zelfs pas op 1 juli 1519, wanneer Karel V de betreffende documenten ondertekent.
Haar dichtbundel is van houten schutbladen voorzien en in karmijnrood fluweel gebonden en Margareta laat het in haar bibliotheek in Mechelen opstellen. Het moet hier wel tot functie hebben het vertrouwen te herwinnen dat bij de toonaangevende acteurs van de Nederlandse politiek verloren was gegaan. Margareta moest ervan uitgaan dat de lezers tot wie zij zich wendde, zoals bijvoorbeeld Françoise de Luxembourg, Vrouw van Ravenstein, over vertrouwelijke kennis en bijzonderheden in verband met het conflict beschikten. Zij kon dat vertrouwen enkel op een geloofwaardige manier herwinnen als zij haar beweegredenen en gevoelens met niets ontziende openheid bekend maakte. Dat is een goede zaak voor de lezer van vandaag die zich voor de decodering van haar verzen interesseert.
Voetnoten
(1) „Navois tu pas le cueur cruel et dur.
De me tromper qui te voulloye servir
En me laissant piteusement languir“.
Was uw hart niet zo wreed en hard
Dat gij mij, die u wilde dienen, bedroogt
Door mij jammerlijk te laten verkommeren.
(2) “Tu mas faict cheoir par malheur du plus hault
De son chasteau dedans chests grande mer
Ou tu me paiz de regret trop amer”.
Gij hebt mij het grootste ongeluk laten kiezen
In zijn slot, waar zich de grote verdienstelijke ophoudt,
Waar gij mij het betreuren te wreed liet betalen.
(3) “Comme celle qui de plaisir na part
Je faictz Regretz venuz par ton depart”.
Zoals wie geen deel aan de vreugde heeft,
Voel ik treurnis over uw vertrek.