Skip to Content

Siamese tweelingen in Mechelen

Type: 
Mededelingenblad
Auteur(s): 
Kocken, Marcel
Auteur(s): 
Van der Jeught, François
Jaargang: 
41
Nummer: 
1
Plaats van uitgave: 
Mechelen
Jaar van uitgave: 
2010
Pagina's: 
10-13
Na te bestellen?: 
Ja

Een figuur die uit onze straten en van onze pleinen is verdwenen, is de marktzanger, niet te verwarren met de straatzanger. Waar deze laatste eigenlijk ter opvrolijking van de buurt – en te zijne financiële bate – de in de mode zijnde liedjes zong, was de eerste een wandelende krant die van de marktdag gebruik maakte om allerlei nieuwtjes mee te delen en van gezongen commentaar te voorzien. Ook hier was enig financieel gewin evenwel niet uitgesloten.

In onze kinderjaren (1940–1950) hebben we deze zangers en ook zangeressen in Mechelen nog gehoord. Tijdens de oorlogsjaren, zo herinner ik me nog, hoorde ik op straat zingen Es geht alles vorüber, es geht alles vorbei, denn nach Regen kommt wiedere Sonnenschein … Of toch ongeveer klonk het zo. Tijdens de donkere oorlogsjaren waren dergelijke positieve liedjes erg in trek. Ook moppen over Adolf Hitler en trawanten werden, weliswaar fluisterend, verteld. Maar dat is een ander verhaal.

Marktzangers heb ik kort na de Tweede Wereldoorlog in Mechelen nog weten optreden. Ze zongen echter uitsluitend de toenmalige “schlagers” zoals Koetje boe, koetje boe, koetje boe boe, vergeet het maar gerust, wist je niet dat je buurmans paard nooit bonte koeien kust… De teksten van de “schlagers” waren toen reeds even verheffend als nu. Ik herinner me nog dat dit groepje markt- of straatzangers – een viertal – “De Volendammers zingen weer” heetten, alhoewel ik absoluut twijfelde aan hun Nederlandse herkomst.

Terug naar vroegere tijden. De marktzangers waren doorgaans vrij goed ingelicht over allerlei merkwaardige gebeurtenissen. Neem nu bij voorbeeld de geboorte van een Siamese tweeling. In welk deftig geschiedenisboek zal men hierover iets terugvinden? Nergens. Maar wel in het repertorium van de marktzangers. En zo weten we, dankzij het archiefonderzoek van wijlen Eugeen Van Autenboer, dat er in Mechelen in de 18de eeuw tenminste tweemaal een Siamese tweeling werd geboren.(1)

Dit is het eerste verhaal :

In de Zelestraat (in de “Prochie” voor de Mechelaars) woonde in 1776 het arme gezin Lettany – Horion, waar reeds zes kinderen waren geboren en een zevende geboorte zich aankondigde voor december 1776. Op 1 december, in de voormiddag, was het zo ver: het was een aaneen geboren tweeling met gemeenschappelijke buik en borst. De pasgeborenen werden in allerijl gedoopt en zelfs nog naar de nabij gelegen Sint-Katelijnekerk gedragen om er officieel een volwaardig doopsel te ontvangen. Maar het mocht niet veel baten: om halfvier in de namiddag stierf het ene kindje, in de vroege morgen van de volgende dag het andere.

Wie nu denkt dat de ouders treurig waren, is vals gebakerd! Via hun dode tweeling zagen ze de mogelijkheid een extra stuivertje te verdienen. Chirurgijn Loos zette de schepseltjes op 3 december op “spiritus”. Vader Lettany vroeg en verkreeg van het stadsbestuur de toelating om “te reisen in de omliggende landen tot vertooning deser wonderbaere spectakel vanden nature”. En Jan Baptist, de verder anonieme marktzanger, besluit hierop zijn liedeken: “Waer door sij nu bekomen, Veel geld in overvloed, Godts gaven zonder schroome, Verkeert het zuer in zoet.  Looft Godt, den Heere, den Heer der Heeren, Den gever der genâ, die alles kan doen keeren, Sijn hulp komt nooit te spâ.” Dit is: van de nood een deugd maken.

François Van der Jeught heeft de originele bron van dit verhaal in het Mechelse stadsarchief teruggevonden. In de protocollen van notaris C.M. Boonen d.d. 17 december 1776 (2) staat volgende ongewone geschiedenis vermeld: die dag, d.w.z. 17 december 1776, verklaarden Joannes Josephus Lettanie, Joannes Van Beneden en Joannes Baptista Josephus, inwoners van Mechelen, dat Josepha Horion, de echtgenote van de eerste declarant “den eersten van de voorschreven maendt hadde gebaert twee gevoeghde schepsels”, wat wij nu een Siamese tweeling noemen.(3)

Ze werden thuis gedoopt, één kind kreeg de naam Joannes Baptistus (4), het andere geen (5). Ze waren niet levensvatbaar en werden, zo verklaarden de vader en de getuigen, “geleyt in eenen spiritus tot bewaeringe der selve om alsoo van de natuerkundige soo binnen de voorschreven stadt als in de omliggende plaetsen te connen aenschouwt worden.”

Maar er was meer: de tweeling had inmiddels ook gediend “tot groote verwonderinge van de inwoonders deser stede”. Kortom: de vader en de twee declaranten hadden brood gezien in het tentoonstellen van de kinderen. Vandaar dat de vader en de declaranten een contract vóór de notaris maakten waarin ze stelden dat ze overeen waren gekomen om “te vertrecken met de gemelde twee kinderen naer de omliggende plaetsen (…) om de selve aldaer te laten aenschouwen” en dat de helft van de inkomsten “voortscomen van de aenschouwinge der meer gemelde gevoeghde schepselen, alle oncosten soo van voiageren, verteir,” enz. voor de vader zouden zijn en de andere helft voor beide andere contractanten. Bij het verlijden van deze akte traden Nicolaus Franciscus Picard en Norbertus Rijckmans op als getuigen.

Joannes Baptista Josephus Lettanie ondertekende de akte met zijn naam, de andere contractant en de vader van de kinderen ondertekenden met een kruisje.

Zeer waarschijnlijk werd de bokaal met de Siamese tweeling “in eenen spiritus” op kermissen tegen een inkomgeld getoond, wellicht in – wat wij nu - freak shows noemen. Dat zo iets vaker voorkwam, is bekend en vertelt ook de volgende korte geschiedenis.

In 1785 werd er in Mechelen andermaal een Siamese tweeling ter wereld gebracht, en dit in het gezin van de hoedenmaker Monteni. Ook hier stierven de kindjes kort na de geboorte en werden eveneens op “stercke waeters” gezet. Vader Monteni kreeg eveneens de toelating om deze “waenschepsels” overal te laten zien.(6) Tegen betaling uiteraard. Of was dit het Museum Spitzner avant la lettre ?(7)

Er dient nog opgemerkt te worden, dat in vroegere eeuwen de attitude van ouders tegenover kun kinderen wel anders was dan in de tegenwoordige tijd. Maar ook dat is een ander verhaal.(8)

 

Marcel KOCKEN en François VAN DER JEUGHT  

NOTEN

(1) Zie bijdrage van E. VAN AUTENBOER in Gazet van Mechelen, 21 oktober 1949, p. 4.

(2) Stadsarchief Mechelen (SAM), notaris C.M. Boonen, reg. nr. 95, akte nr. 50 d.d. 17 december 1776.

(3) Het echtpaar Lettanie (of Lettany) – Horion (of Orion) had al zes kinderen, allen gedoopt in de Sint-Katelijnekerk in Mechelen.

(4) SAM, doopregister, Mechelen, Sint-Katelijneparochie, 1776, f° 174. Het was een nooddoop met als doopheffers: Joannes Baptista Josephus Lettanij en Petronella Liekens.

(5) Ibidem. Nochtans vermeldt het register Petrus Antonius Vestras en Maria Van den Eynde als doopheffers.

(6) VAN AUTENBOER, Gazet van Mechelen, 21 oktober 1949,  p. 4.

(7) Grand Musée anatomique et ethnologique du docteur Pierre Spitzner. Was eerst in Parijs gevestigd (tweede helft van de 19de eeuw). Later werd het een reizende tentoonstelling, meer een kermisattractie. Het heeft ongeveer 90 jaar bestaan en werd zowat overal in Europa getoond. De collectie was drieledig: inwendige organen op sterk water, maar ook deels in was; allerlei afwijkingen zoals Siamese tweelingen, ook deels in was en deels op sterk water, en geslachtsziekten. Het museum was uitsluitend toegankelijk voor meerderjarigen.

Het Museum van de Geneeskunde, Erasmus ULB, Brussel, bezit nog een merkwaardige collectie 19de-eeuwse wassen Spitzner-beelden.

(8) Men leze hierover o.m. de inleiding in M. KOCKEN, Jeugdige Criminelen in het 17de-eeuwse Mechelen, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde

 

 



Bookmark deze website 
Bookmark deze pagina