Skip to Content

De schoole van danserie ende speelen... Nieuwe elementen over een dansschool en (stads)speellieden in Mechelen omstreeks 1600.

Type: 
Mededelingenblad
Auteur(s): 
F. Van der Jeught
Jaargang: 
44
Nummer: 
1
Plaats van uitgave: 
Mechelen
Jaar van uitgave: 
2013
Pagina's: 
4-10

De schoole van danserie ende speelen....

Nieuwe elementen over een dansschool en (stads)speellieden in Mechelen omstreeks 1600.

 

Vooraf

In de bijdrage over de schoole van danserie ende speelen in de Handelingen van 2010 besprak ik drie contracten, één uit 1615 en twee uit 1618, die Mechelse (stads)speellieden hadden afgesloten voor het openhouden van een dansschool. Hierdoor kregen we een beeld hoe deze danssscholen in die periode werden georganiseerd en onder welke voorwaarden dat gebeurde.(1)

Het houden van een dansschool was voor de (stads)speellieden een typische bezigheid en een belangrijke bron van inkomsten. De dansscholen pasten ook in de evolutie van het formaliseren van dansvormen voor de betere, burgerlijke kringen. Dat omstreeks 1600 verschillende dansscholen in Mechelen actief waren, is illustratief voor de (trage) heropleving van het sociaal-economische leven na de reconciliatie (of verzoening) in de stad en tijdens het Twaalfjarig Bestand.

Wellicht was het ook opnieuw mogelijk geworden om bij allerhande dansgelegenheden te musiceren, want voordien was het dansen uitsluitend toegestaan bij bruiloften. In 1537 had de Mechelse stadsmagistraat de ordonnantie uitgevaardigd van geene openbare dansen oft danspel heijmelijk of openbaer meer te houden uijtgenomen in de bruijloften. Dit verbod werd herhaald in 1538 en in 1539. Vijf jaar later, op 10 juli 1544, werd het opnieuw van stadswege uitdrukkelijk verboden om eenige openbaer dansen te houden ten tijde van den oorloghe anders dan op bruijloften.(2) Vermits Mechelen de daarop volgende jaren onrustige (oorlogs)tijden meemaakte, kunnen we aannemen dat die ordonnantie zeer lang van kracht bleef.

Bij het ontsluiten van een register van de Mechelse notaris Jan Harlinghen met protocollen uit de jaren 1603-1605, dook een nieuw contract op tussen twee speelmannen van Mechelen voor het houden van een dansschool. Op 23 oktober 1604 sloten Hans of Jan de Wael en Christiaen of Kerstiaen Daems een overeenkomst.(3) In deze bijdrage overlopen we de inhoud van dit contract en voegen meteen over de beide speelmannen enkele nieuwe biografische gegevens toe.

Het contract van 23 oktober 1604

Op 23 oktober 1604 akteerde de Mechelse notaris Jan Harlinghen dat de speelmannen Jan de Wael en Kerstiaen Daems hebben verclaert ende te kennen gegegen hoes dat zij onderlinge zijn overcommen ende veraccordeert om tsamen per compagnie dansschoole te houden voor de termijn van twee jaar. Zij zullen hun dansschool gelijckerhandt op ende onderhouden ten huize van Hans de Wael ten gemeijnen profijte zoo wel van gasten oft gesellen die alrede innegeschreven zijn alsmede vande ghene die alnoch innecommen. Net als in het contract van 17 juli 1618 tussen de speellieden Cornelis van Aken junior en Jaques Costers, wordt ook in deze overeenkomst verwezen naar de inschrijving van de kandidaten in een register.(4)

Beide speelmannen kwamen vervolgens overeen dat zolang Daems ongehuwd zou blijven, hij ten huize van Jan de Wael zal tzijnen commoditeijt gebruijcken een camer met zijn toebehoorten. Zij zouden gedurende twee jaar met anderen gelijcken vuijt spelen gaen ende de profijten daer van commende onder hun beijden elck voor de helft deijlen, of zij nu samen of ieder apart vuijt speelen gaen oft nijet. Mocht in de loop van de volgende twee jaar Kerstiaen Daems huwen, dan was hij er niettemin toe gehouden om het contract verder na te leven, tot de termijn van twee jaar verstreken zou zijn en of hij nu al dan niet bij Hans de Wael zou blijven inwonen. Degene die het contract zou verbreken binnen de twee jaar, verbeurde 50 gulden.

Beide speelmannen voorzagen nochtans een uitzondering. Wanneer Kerstiaen Daems zal doen van ijemanden te leeren spelen op de luijdt (de luit), dan zal hij alleen de inkomsten genijeten ende profijteren zonder dijeshalve aen sijnen compagnon daeraff te doene rekeninghe oft reliqua. Ook Hans de Wael zal zelf genijeten de proffijten die zullen procederen van ijemanden te leeren spelen opde cijter (de citer).

Tenslotte verklaarden contractanten goed veraccordeert ende overcommen te zijne ende malcanderen loffelijcken te voldoen ende assisteren int ophouden van de voorschreven dansschoole met dijes daer ane cleeft, voor zoo veele elcken van hen dat raken ende aengaen mach ende goede compagnons schuldich sijn te doen.

Het contract werd afgesloten ten huize van Hans de Wael tegenover de Halle met als getuigen Hans op de Beke en Bastiaen Bovijn beijde oock speellieden binnen dees stede.

Enkele anekdoten over de (stads)speelmannen Kerstiaen Daems (°ca. 1576) en Artus de Borger (°ca. 1572)

Kerstiaen Daems was één van de speellieden die op 30 januari 1606 een rekwest hadden ingediend bij de stadsmagistraat om als stadsspeelman in vaste dienst te mogen treden. Hij werd intendant van de stadsspeellieden, maar werd in januari 1609 vervangen door Engelbert Bougaerts. We vermoedden dat zijn levenswandel – in april 1609 kreeg hij een onwettige zoon bij Maeijcken Ruelens – hem in diskrediet had gebracht.(5)

Er zijn meerdere aanwijzingen van de enigszins uitbundige levensstijl die Kerstiaen Daems erop nahield. Dat blijkt uit de verklaringen die Willemijnken de Wilde en Philips Wijnricx op 18 augustus 1606 aflegden voor notaris Jan Harlinghen.(6) Willemijnken was 18 jaar en toen dienstmeid in de herberg Portugal aan de Grootbrug. Philips Wijnricx, 38 jaar, was een kousenmaker. Zij legden samen hun verklaring af op verzoek van Augustijn Smets als sequester van den sterffhuijse van wijlen Aerijaen Sterreborch en Elisabeth Wijndricx, overleden in de herberg In Ceulen aan de Grote Markt. Willemijnken verklaarde dat, toen zij als dienstmeid In Ceulen werkte voor Aerijen Sterreborch, de speelman Kerstiaen Daems er noen ende avont te cost gegaen heeft en aldaer getracteert is geweest den tijdt van xv maenden ende wel drije maenden lanck met hem oock aldaer geten ende gedronken heeft zekeren sijnen knecht genaempt Jaques. Daems kreeg zelfs wijn opgediend. Willemijnken herinnerde zich dat zij Elisabeth Wijndricx in hare zieckte heeft hooren seggen dat zij den voornoemden Kerstiaen noch hadde geleent in gelde de som van xxx gulden ende bovendijen noch xij gulden. Willemijnken wist nog dat Daems enkel twaalf gulden had terugbetaald. Philips Wijnricx bevestigde haar verklaring als te meermalen den voornoemde Kerstiaen over tafel gevonden te hebben wel getracteert soo van gesneden als gebraden kiek ende pastijen, mitsgaders wijn over sijne tafel.

Kerstiaen Daems betwistte blijkbaar dat hij nog schulden had aan wijlen Elisabeth Wijndricx, de waardin van de herberg In Ceulen, want op 9 mei 1607 verzocht hij de stadsspeelman Artus de Borger om voor hem een getuigenis ten gunste af te leggen.(7) Uit diens verklaring vernemen we dat Kerstiaen Daems ongeveer twee jaar voordien was gehuwd en dat Artus toen van Elisabeth Windricx had vernomen dat Kerstiaen haar nog 100 gulden verschuldigd was. Korte tijd later, vertelde Artus, zocht hij in de herberg In Ceulen Kerstiaen op. Artus moest hem nog een bedrag omdat zij samen hadden opgetreden. Elisabeth Wendricx vroeg Artus om het geld aan haar te geven, want zo zegde zij ick van hem gelt hebben moet van zijn costen ende hij is mij noch schuldich xiiij daghen costgelt ende dat zal hij mij betalen van deerste bruijloft die hij speelen zal. Artus gaf Elisabeth Wendricx toen drie gulden, die hij voor Kerstiaen had geleend van Cornelis van Aken, ook speelman en met wie Artus was vuijt speelen geweest.

Een week na de verklaring van Artus de Borger, op 16 mei 1607, vroeg Kerstiaen aan Jan Snellincx, schilder, wonend in Antwerpen, om ook ten gunste van hem een verklaring te willen verstrekken. Jan Snellincx, op dat moment 56 jaar, bevestigde dat hij ongeveer twee jaar vóór het huwelijk van Kerstiaen regelmatig de herberg In Ceulen aan de Grote Markt bezocht. Hij had er dickwils goedt chier gemaeckt met Kerstiaen, verklaarde Snellincx, maar, zo voegde hij eraan toe, zij hadden telkens om beurten het gelag aan de waardin betaald.(8)

Omdat de schepenen van de stad Kerstiaen Daems drie maanden later op 7 september 1607 dagvaardden - er werd geen motivatie geakteerd - kan vermoed worden dat deze oproep om voor de stadsmagistraat te verschijnen, alles te maken had met achterstallige schulden.(9)

Zowel Artus de Borger als Jan Snellincx hadden in mei 1607 verklaard dat Kerstiaen Daems ongeveer twee jaar voordien was gehuwd. We vonden inderdaad in de parochieregisters zijn eerste huwelijk met Magdaleen Smets op 18 oktober 1605 in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijle. Ook dit is een nieuw gegeven bij de korte biografie van deze stadsspeelman.(10)

De stadsspeelmannen traden ook op tijdens bruiloften. Uit de attestatie die Kerstiaen Daems aflegde op 18 maart 1608 op verzoek van Artus de Borger, vernemen we daar iets meer over.(11) De aanleiding voor het verzoek van Artus was een handgemeen waarin hij betrokken was met een collega-stadsspeelman, ’s nachts op straat na hun optreden op een bruiloft. Kerstiaen Daems, stadtspeelman verklaarde op 18 maart 1608 voor de Mechelse notaris Jan Harlinghen, dat hij samen met Artus de Borger ende andere stadtspeellieden zes in getale, had opgetreden op het bruiloft van de dochter van Mathijs Gielis. Het feest had plaatsgevonden op dinsdag 12 februari van dat jaar ten huize van Balthazar Hoefnagle, secretaris van de Grote Raad.(12)

Na het feest vertrokken de speelmannen van daer mette geheele compagnie smorgens tusschen drije ende vier uren. Op de hoek van de Nieuwe Bruul met de Grote Markt gingen ze uit elkaar. Kerstiaen ging samen met Artus alleene hennen wech, gaende al coutende naer huijs. In de omgeving van het huis van de zilversmid Remij Oliviers tegenover het Sint-Romboutskerkhof, ontmoetten zij Niclaes Janssens, een Ingelsman, die oock metten anderen inde voorschreven bruijlofft (had) gespeelt. Hij was ook een stadsspeelman.(13) Niclaes sprak hunlieden al morrende aen, maar Artus antwoordde hem dat ze verder wilden naar huis gaan. Niclaes kwam naar hen toe tot dicht bij den requirant - dus Artus de Borger - vragende wat segdij al, wat segdij al, zulcx dat zij malcanderen terstont opt lijff zijn geweest ende handadich geworden, lopende ginsch ende weer naer malcanderen tot voor thuijs van meester Jan de Bruijne den barbier. Kortom, er was onmiddellijk tussen Claes en Artus een handgemeen ontstaan. Wat de oorzaak hiervan was, vernemen we niet. Het bruiloftsfeest zelf, dat ten huize van de secretaris van de Grote Raad was gehouden, moet stijlvol geweest zijn, aangezien zes stadsspeelmannen waren ingehuurd om muziek te brengen tijdens de maaltijd en het dansen.

Nawoord

Deze bijdrage over het contract van 1604 tussen de Mechelse speelmannen Jan de Wael en Kerstiaen Daems over het samen organiseren van een dansschool, voegt nieuwe informatie toe aan onze bijdrage over De schoole van danserie ende speelen uit 2010. We vernemen dankzij dit contract van 1604 niet alleen dat er toen een dansschool was gevestigd tegenover de Halle bij de Grote Markt en hoe die werd georganiseerd. We vernemen ook enkele nieuwe gegevens over deze speelmannen zelf en welk instrument ze bespeelden, waarin ze ook les gaven en daar eigen inkomsten van genoten.

De anekdotes over Kerstiaen Daems en Artus de Borger doen zeker geen afbreuk aan het feit dat zij als stadsspeellieden een behoorlijk aanzien genoten. Zij ontvingen jaarlijks een wedde van de stad en hadden als stadsambtenaar recht op een tabbaard, die hen van gewone speellieden onderscheidde. Het stadsspeelmanschap was een ambt met een zekere status. Voor Artus de Borger kunnen wij aantonen dat hij tot de betere burgermiddens van de stad behoorde.

Dat de stadsmagistraat Kerstiaen Daems in 1609 verving als intendant van haar speellieden, kan er op wijzen dat de stadsmagistraat gevoelig was aan het bewaren van de status en de waardigheid van het ambt van stadsspeelman en dat zij er dus op stond dat de levenswandel van haar speelmannen ook onbesproken zou blijven.

François VAN DER JEUGHT


(1) F. VAN DER JEUGHT, “De schoole van danserie ende speelen”. Dansscholen en (stads)speellieden in Mechelen omstreeks 1600, in HKKOLKM, dl. 114, 2010, p. 73-96.
(2) Stadsarchief Mechelen, CC Extraits des Archives, SI, (Chronologische Aenwijzer), nr. 51 (1533-1541), p. 7 (1537); id., nr. 52 (1542-1546), p. 1.203 (1544). Alle archiefbronnen berusten op het Mechels stadsarchief.
(3) Notaris J. Harlinghen, 887, 23 oktober 1604, f°536v en 537v.
(4) F. VAN DER JEUGHT, o.c., p. 79.
(5) F. VAN DER JEUGHT, o.c., p. 85.
(6) Notaris J. Harlinghen, 890, f°415v, 18 augustus 1606.
(7) Notaris J. Harlinghen, 893, f°115r, 9 mei 1607.
F. VAN DER JEUGHT, o.c., p. 87-91 en p. 96 (over Artus de Borger).
(8) Notaris J. Harlinghen, 893, f°122r, 16 mei 1607.
Jan Snellincx, (Mechelen, ca. 1550 - Antwerpen, 1 oktober 1638), was hofschilder van de aartshertogen Albrecht en Isabella en van de stadhouder Ernst, graaf van Mansfeld. Hij schilderde vooral militaire taferelen en grote doeken voor kerken in Mechelen, Antwerpen en Oudenaarde. In de Sint-Romboutskathedraal bevindt zich zijn drieluik De verrijzenis van Christus uit 1601. Zie: M. KOCKEN, Gids voor oud Mechelen, Antwerpen, 1981, p. 167; BENEZIT, Dictionary of artists, Gründ, 2006, dl. 12, p. 1.401.
(9) Reg. J. Judicature des Echevins, S II, reg. 2, f°69r, 7 september 1607.
(10) De ondertrouw was op 8 oktober 1605; de getuigen bij het huwelijk waren Rombout van Leuven en Bartelmeeus van Schel. Vermoedelijk is Magdalena Smets te vereenzelvigen met de Magdalena Smets die in de Sint-Kathelijneparochie in het Klein Begijnhof werd begraven op 6 november 1609. Voor haar uitvaart werd voor acht pond was betaald. Voor deze gegevens werd dankbaar geput uit de databank van De Ware Vrienden van het Archief, bewerking Parochieregisters Mechelen 1519-1796, http://www.dewarevrienden.net, (c) 2007-2012.
(11) Notaris J. Harlinghen, 893, f° 336v, 18 maart 1608.
(12) Op 11 februari 1608 huwde in de Sint-Romboutskerk Marquesine Gillis met Theodore de Noter. De getuigen waren Hoefnagel (waarschijnlijk was dit Balthazar Hoefnagle) en Franchois van Hanswijck. Eveneens uit de databank van De Ware Vrienden van het Archief.
(13) Stadsrekening, nr. 282 (rekening van 22 juli 1607 tot 21 juli 1608), f°159v, met de vermelding van de stadsspeellieden Christiaen Daems, Artus de Borger, Hans de Wael, Hans Wiemes en Sebastiaen de Bovijn, die ieder 36 gulden ontvingen voor één jaar gagie. Ook Nicolas Ianzoin (i.e. Janszoon of Janssens), speelman op de cornette, werd in deze uitgavepost vermeld. Hij ontving 36 gulden als stadsspeelman gerekend tot 28 juni 1608. Engelbert Bougaerts ontving 18 gulden voor zijn diensten als stadsspeelman gedurende zes maanden. R. VAN AERDE, Les ménestrels communaux Malinois et joueurs d’ instruments divers, établis ou de passage à Malines, de 1311 à 1790, in Bulletin du Cercle Archéologique, Littéraire & Artistique de Malines, 1911, p. 150 en 208: Nicolaes Janssens ontving als stadsspeelman een gage vanaf 28 maart 1607 en zijn laatste in die functie op 28 maart 1610.
 



Bookmark deze website 
Bookmark deze pagina