Skip to Content

Marcel vertelt: 'Trucjes" van omstreeks 1900 om kinderen te leren rekenen en goed te leren spreken

Type: 
Mededelingenblad
Auteur(s): 
Kocken, Marcel
Jaargang: 
42
Nummer: 
1
Plaats van uitgave: 
Mechelen
Jaar van uitgave: 
2011
Pagina's: 
17-19


Marcel vertelt: "Trucjes” van omstreeks 1900 om kinderen te leren rekenen en goed te leren spreken
 
 
Van mijn ouders (moeder, °Mechelen, 1899 en vader, °Mechelen, 1893) leerde ik verschillende handigheidjes hoe men rond 1900 kinderen vlot leerde spreken en eenvoudige rekenoefeningen maken.
Het spreken, d.i. de uitspraak, van diverse letters, leerden de kinderen door volgende zinnetjes, die men meestal uit het hoofd kende, wat nog geheugentraining was, luidop uit te spreken:
 
-       Met ‘a’ klank: Alle dagen staat er water in de straten van aan de statie tot aan ’t seminarie” In het Mechels dialect wordt de ‘a’ klank immers vrij zuiver uitgesproken. “Statie” betekent hier ‘station’, niet te verwarren met de staties van de Kruisweg.
-       Met ‘e’ klank: Vele mensen hebben geen scheve benen meer. In het dialect klinkt dit: Vuil mense emme gien schieve biene ni mie”. Let hier op de dubbele ontkenning.
-       Met medeklinker ‘g’: Gij grote gierigaard, gij geeft grijze geit geelgroen gras. In het dialect luidt deze zin: Gau groete gierigèd, gau gèft grauze gaut geilgreun gès. 
-       Met medeklinker ‘k’: Keizer Karel kleinste kleinkind kakte kleine keuteltjes. Of in het dialect: Kauzer Kaarel klènste klaukind kakte klaun kuiteltsjes.  
-       Met medeklinker ‘m’: Mijn moeder maakte Mechelse mastellen met melk. In het dialect klinkt dat: Mau mooder mokte Mechelse mastèlle mè melk.
-       Met medeklinker ‘r’: De kat krabt de krollen van de trap. Een voor kleine kinderen moeilijk uit te spreken zin, die in het Mechels als volgt klinkt: De kat krapt de krolle van den trap.
-       Met medeklinker ‘w’: Wie weet witte Willem wonen. Witte Willem woont wijd weg. Witte Willem weeft witte wol. In het dialect: Wee wèt witte Willem woene. Witte Willem woent waut weg. Witte Willem weeft witte wol. Een andere versie luidde: Wij willen Willem weg. Wil Willem wijzer wezen, wij willen Willem weer. Hoogstwaarschijnlijk was dit zinnetje een aanval op het beleid van Willem I, koning der Nederlanden tussen 1815 en 1830.
-       Met medeklinker ‘z’: Zeven zwarte zwemmers zwemmen zonder zwembroek. In het dialect: Zeive zwètte zwömmers zwomme zonder zwömbroek. De ‘ö’ is uit te spreken als de Duitse ‘ö’, d.w.z. met Umlaut.
 
Rekenen leerden de kinderen met volgend vraagstukje:
Een half kalf half en het vierde van een kalf en een half, is hoeveel kalf? Het antwoord was/is: één kalf. Op deze wijze leerden kinderen circa 1900 het verschil kennen tussen ¼, ½ en een heel. Meer moest men niet kennen, want wat los, d.w.z. niet verpakt werd aangekocht bij de kruidenier of de beenhouwer, werd nog besteld als een “vie(r)derke” gerookt vlees of een pond suiker.
Een “vierde(r)ke” is 125 gram, een vierde van een pond. Het pond werd wel als 500 gram gerekend, alhoewel het oude Mechelse pond 0,46925 kg was. Een half pond was dus 250 gram. We spreken trouwens nu nog steeds van een “half pond” en “een pond”. Een “vierde(r)ke” is in onbruik geraakt. 
 
De toenmalige generatie rekende zelfs nog met Romeinse cijfers. Ook ik heb in 1941-1943 in het lager onderwijs nog met Romeinse cijfers leren eenvoudige bewerkingen uit te voeren. Ik heb me dit nooit beklaagd. De kennis van de Romeinse cijfers is me later nog goed van pas gekomen.
 
Ook eenvoudige gezelschapspelletjes droegen bij tot de kennis van cijfers en elementaire rekenkunde. Iedereen kent ook nu nog “het ganzenbord of –spel”. Zeer in trek waren ook de “lotsjes” (uit te spreken als “lötsjes”). Nu heet dat “bingo”. Bij “de lotsjes” kreeg elke deelnemer twee of drie kaarten (hing af van het aantal deelnemers) met getallen van 1 tot 90.
Uit een linnen beurs werd door een medespeler stuk voor stuk een rond, houten “lotsje” getrokken met daarop een cijfer of getal. Wie het eerst een kaart of een rij vol had, had gewonnen. Kaart of rij werd bepaald door een voorafgaande overeenkomst. Zo men naar het eerste een rij vol speelde, riep degene die reeds vier van de vijf getallen op één rij juist had, “zukt em” (verbastering van “zoekt hem”?).
Het “lotsjesspel” had zijn eigen jargon:
“Eén brak zijn been
Zes trok zijn mes
Zeven kwam ‘k tegen
Acht ston(d) op wacht
Tien heeft het gezien
Elf ben ik zelf”
 
Het getal ‘22’ waren “zwaantjes”, naar de gelijkenis met zwemmende zwanen. ‘69’ was “onder en boven”. ‘77’ waren “keuterhakke” (kachelpoken) en ‘88’ waren “appeltjes” omwille van de ronde vormpjes van het getal ‘88’.
 
Ik heb als kind vaak met ouders of andere familieleden met de “lotsjes” gespeeld.
Ook eenvoudige kaartspellen waren/zijn prima manieren om te leren tellen en eventueel ook onthouden. Zo herinner ik me nog “pötsje pas”, een heel simpel spelletje waaraan reeds 6- à 7-jarigen konden/kunnen deelnemen.
Moeilijker, maar interessanter, was “wippen”, waar men kon ‘bouwen’ en ‘bovenbouwen’, een laatste slag halen of een “wip” spelen. Hierbij was toch reeds enige kennis nodig. Uitstekend geschikt voor 9- à 12-jarigen.
 
De tijd van deze spelletjes is (helaas?) voorbij. Rekenen doet de jeugd nu met een “zakjapannertje” en spelletjes gebeuren via een schermpje of de computer. Beroemd bij de jeugd is “Nintendo”. Ik schrijf of spreek met enige kennis van zaken want mijn 12-jarige kleinzoon is hierin een deskundige.
 
Marcel Kocken
 


Bookmark deze website 
Bookmark deze pagina