Skip to Content

Nieuwe biografische gegevens over de Mechelse schrijnwerker Anthonis Guens (°ca.1585), en zijn koorgestoelte met een “thuijn” voor de Sint-Katelijnekerk in 1619 (*)

Type: 
Mededelingenblad
Auteur(s): 
Van der Jeught, François
Jaargang: 
41
Nummer: 
3
Plaats van uitgave: 
Mechelen
Jaar van uitgave: 
2010
Pagina's: 
11-23


 

Inleiding

Vandaag (2010) siert het koorgestoelte dat Petrus Valckx vervaardigde en dat dateert van 1776 het interieur van de Sint-Katelijnekerk. Valckx was in de zestiger en zeventiger jaren van de 18de eeuw een veelgevraagd beeldhouwer voor de Mechelse kerken. Ook de huidige preekstoel van de Sint-Katelijnekerk is van zijn hand.(1)

De vraag rijst welk koorgestoelte hier voordien aanwezig was en wie daar dan de maker van was. Het antwoord hierop vonden we in het contract van 14 maart 1619, verleden voor de Mechelse notaris Jan Harlinghen, tussen de toenmalige pastoor en de kerkmeesters van de Sint-Katelijnekerk en de Mechelse schrijnwerker Anthonis Guens.(2) We vernemen dat toen een nieuw koorgestoelte en een “thuijn” of knielbank werden besteld. Hierdoor krijgen we een idee hoe dit kerkmeubilair er uitgezien kan hebben. We maken ook kennis met de schrijnwerker, die tot nu toe blijkbaar in de literatuur onbekend is gebleven alsook met de pastoor en de kerkmeesters.

Deze opdracht paste in de wederopbouw van de Sint-Katelijnekerk na het Calvinistisch Bewind (1580-1585) te Mechelen. In die periode waren de altaren, beelden, klokken en glasramen van deze kerk vernield en was de ruimte gebruikt als paardenstal en opslagplaats. Na de reconciliatie van 29 juli 1585 volgde het herstel, dat vele decennia duurde vooraleer het interieur opnieuw aangekleed en verfraaid was.(3)

Er is echter meer. De scheiding tussen Zuid en Noord in 1585 had rust gebracht. De nieuwe liturgische voorschriften uit het Concilie van Trente konden nu pas goed ingang vinden in de Zuidelijke Nederlanden. Er ontstond een opleving van de triomfgedachte, de ijver en de geestdrift van de katholieke kerk. Het aanbrengen van nieuw kerkmeubelair paste in de realisatie en de uitstraling hiervan. De barokstijl, die in Italië was ontstaan, sloot hierbij aan. De aanpassing gebeurde geleidelijk, hoewel men na de overwinning van Farnese de kerkdiensten zo vlug mogelijk wenste te hervatten. Hiervoor dienden de beschadigde meubelen te worden hersteld en voorlopige meubelen aangeschaft. De eerste sporen van deze vernieuwing vonden we rond 1610.(4) De opdracht in 1619 voor het koorgestoelte en de knielbank voor de Sint-Katelijnekerk paste dus wonderwel in het verloop van de geschiedenis.

De vervanging van dit koorgestoelte in 1776 door het werk van Petrus Valckx was zeer waarschijnlijk een initiatief dat nog aansloot bij de millenniumviering van 1775, met de grootse festiviteiten rond de vermeende verjaardag van het overlijden van de Heilige Rombout. Zowel kerkelijke als burgerlijke overheden hadden deze viering trouwens reeds jaren voordien voorbereid. Het paste in de tijdsgeest dat de gotische architectuur een eigentijdse aankleding kreeg en dat de bestaande kerkmeubels werden vervangen door nieuwe.

 

Het contract

Op 14 maart 1619 gingen Jacobus Wachtelaer, de pastoor van de Sint-Katelijnekerk, “her” [= heer]Henrick van Hanswijck en Cornelis Feremans, beiden kerkmeesters, een contract aan met de Mechelse schrijnwerker Anthonis Guens, voor het vervaardigen van “zeker gestoelte, te setten inden hoogen choor van de voorschreven kerkcke”.

Aan de linker- en rechterzijde moesten 11 “gestoelten” komen “tsamen tweentwintich met sijn achterschutsels ende voor, in plaetse van dobbel stoelen oft lege [= lage] stoelen, langhs heenen het werck, (…) eenen pandt [= pandgang - galerij] gelijck het achterschutsel, van zulcke hooghde van den grond aff om bequaem te sijn opte leenen [= leunen], van de breijde [= breedte] van xij duijmen”. Aan elke zijde “tegens over den middelsten stoel” moest “een opganck” [= opstap] voorzien worden, “behalvens twee andere op oft ingangen achter ende voor het beghinsel van het werck”, alsook nog “drije andere stoelen naere den hoogen autaer, oock met sijn achterschutsel”. Bovenaan diende een “vase(5) inde fries” gemaakt, “naer den heijsschen ende proportie van het werck”.

De schijnwerker moest de opdracht “loffelijck ende wel” maken “opden zelve voet ende steeck van goedt, suijver, drooch wagenschot”,(6)zoals het gestoelte is vervaardigd “inden grooten choor van St. Rombouts, zoo wel het werck van het voorschutsel als achterschutsel”. Hierbij werd dus verwezen naar het (toenmalige) koorgestoelte in het hoogkoor van de Sint-Romboutskerk.

Anthonis Guens ontving ook de opdracht om “eenen doorluchtigen thuijn oft knielbancke” te maken “met sijne pilaren ende int middel een deure van den zelven werck”, gelijkend op deze “inde Sueten Naem Jhesus choor van” de (oude) Sint-Pieterskerk. Hij moest ook “noch twee deurkens maken in het vuijterste van het voorschreven gestoelte hangende in een cierlijck sluijtwerck naer den heijssch van ’t ander werck”. Het “slootwerck” was ten laste van de schrijnwerker.

Ten slotte kreeg Anthonis Guens de opdracht om “twee, drije oft vier doorluchtige lessenaers” te maken “op de maniere ende voet hierboven geroert”.

Nogmaals werd in het contract bepaald dat de schrijnwerker het werk “loffelijck” moest uitvoeren “ende wel zoo ende gelijck hij daeraff eere begeert te hebben”. De opdracht moest hij voltooien binnen het jaar, te rekenen vanaf Pasen eerstkomend. Voor elke maand vertraging zou 2 pond Vlaams in mindering gebracht worden “totter tijt toe tvoorschreven werck zal volcommen gestelt ende volmaeckt weesen”.

De opdrachtgevers zouden Anthonis Guens 600 rijnsgulden betalen, waarvan 200 gulden onmiddellijk bij de aanvang van zijn opdracht en het saldo van 400 gulden “naer dat het voorschreven werck al zal weesen volmaeckt opden voet ende conditien hier boven vermelt”. De echtgenote van de schrijnwerker beloofde men dan 6 gulden“voor een nieuwe doeck” [= hals- of hoofdoek?] te geven.

Voor de goede uitvoering van de opdracht stelde Anthonis Guens als borg: zijn huis De Fonteijne in de Hanswijckstraat, waarin toen zijn moeder Margareta Wabbels woonde, een hofje gelegen buiten de Hanswijckpoort, dat verhuurd werd aan Anthonis Verworst, een hovenier, zijn huis aan de Melaan en een erfelijke rente van 18 gulden per jaar op dit huis die hij verschuldigd was aan Jan van Leuven.

Het contract werd opgesteld ten huize van Henrick van Hanswijck, met Pauwels van Wincelhoven en Sebastiaen Lambrechts als getuigen. Pastoor Jacobus Wachtelaer, Henrick van Hanswijck, Anthonis Guens en zijn moeder Margareta Wabbels ondertekenden het contract.

 

 De handtekeningen onder het contract van 14 maart 1619 van notaris Jan Harlinghen.

 

De contractanten

Kerkmeester Hendrick van Hanswijck was een zoon van Jan van Hanswijck, bakker, en Elijsabeth van den Bossche, die in de Sint-Katelijnestraat woonden. Ook Hendrick werd bakker. Hij huwde eerst een zekere Pasquinken, nadien Catherine Verpaelt. Hij was o.a. eigenaar van de huizen Den Roosenhoet (waarover hij nog tegen zijn broer Jacques in een rechtszaak verwikkeld raakte) en De Gulden Valck,beide in de Sint-Katelijnestraat. Hendrick van Hanswijck werd schepen van de stad. In 1619 werd hij vermeld als oud-wethouder. In het contract met Anthonis Guens wordt hij trouwens “her” (= heer) Hendrick van Hanswijck genoemd.(7)

De tweede kerkmeester is waarschijnlijk te vereenzelvigen met Cornelis Feermans die in 1600 tresorier was en in 1604 deken van de Sint-Lucasgilde.(8) Wellicht gaat het om dezelfde Cornelis Feermans, zoon van Jan en Anna Esschericx, die in de Bogaardstraat woonde naast “de cure” (= pastorij) van het Groot Begijnhof.(9)

Jacobus Wachtelaer (°1577) was licentiaat in de theologie, pastoor van de Sint-Katelijnekerk en pastoor van het godshuis van Sint-Maria-Magdalena in het Klein Begijnhof. Hij werd kanunnik van de Sint-Romboutskerk en was hier medebestuurder van het Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw-van-Concordia. In 1619 liet hij zijn testament verlijden voor de Mechelse notaris Jan Harlinghen waarin hij o.a. legaten voorzag aan kerken, kapellen, broederschappen, het Standonckcollege in Leuven, aan de bibliotheek van het Aartsbisschoppelijk Seminarie in Leuven en aan zijn dienstmeid Margriete Le Lou. Als zijn testamentuitvoerders duidde hij Alexander Van der Laen aan, kanunnik en landdeken van het Aartsbisdom van Mechelen, Peeter Noels, pastoor van Onze-Lieve-Vrouw-over-de-Dijlekerk en Vincentius Cornelis Thielens, pastoor van de Sint-Pieter- en Paulkerk. Hij overleed op 82-jarige leeftijd en werd begraven in de Sint-Romboutskerk.(10)

 

 Grafschrift van Jacobus Wachtelaer (uit: P. GÉNARD, Verzameling der graf- en gedenkschriften, p. 150).

De vertaling van het grafschrift luidt als volgt (11):

Gij echter, wees waakzaam. Gedenkteken van de zeer eerwaarde heer Jacob de Wachtelaer, licentiaat in de heilige godgeleerdheid, gegradueerde kanunnik van deze kerk. In deze man blonken tegelijk uit scherpte van geest samen met de kracht van zijn oordeel, ernst met edele oprechtheid, mensenliefde met waarheidsliefde bij de Mechelaars. Hij nam deel aan de diocesane synode. Als pastoor van Sinte-Katelijneparochie legde hij zich 30 jaar lang onvermoeibaar toe op de zielenzorg, 28 jaar lang leefde hij volgens de regels van de kanunniken. Zo ontsliep hij in de Heer in 1659 in de leeftijd van 82 jaar (letterlijk: 2 boven de 80 jaar). Gij, voorbijganger, bid goed voor mij, want ik zal ontwaken voor de dag van het oordeel. Jacob heeft de schapen geweid, wakend dag en nacht. Moge hij na de lelijke Lia (= Lea) (het samenzijn) genieten (met) de mooie Rachel.

 

Biografische schets van Anthonis Guens

Anthonis Guens (ook in de akten vermeld als Ghuens, Gheens of Ghoons en die ondertekende met Goens), werd ca. 1585 geboren als zoon van Jan Guens en Margareta Wabbels. Hij droeg dezelfde naam als zijn grootvader.(12) Wellicht waren zij naaste verwanten van de Mechelse schilders Ghuens: Jan Ghuens (verscheidene met deze naam), Jacques en Baudouin Ghuens.(13)

Jan Guens en Margareta Wabbels woonden in de Hanswijckstraat. Ze waren sedert 1590 eigenaar van het huis De Fonteijne, dat achteraan uitgaf op het godshuis van de Putterij.(14) Na het overlijden van Jan Guens erfde Anthonis zijn deel van dit huis. Margriete Wabbels hertrouwde in 1605 met Peeter Guedens (ook vermeld als Goedijn), die een oudeschoenmaker was.

Anthonis Guens huwde in de Sint-Romboutskerk op 22 februari 1609 met Cornelia (Nelken) Vertommen (ook: Verthommen). Het echtpaar kreeg drie kinderen: Petrus (°St.Rombout, 12 juni 1614), Franciscus (°St.-Rombout, 13 februari 1618) en Johannes (°O.L.Vrouw, 5 september 1620).(15)

In 1612 kochten zij een huis met achterhuis in de Steenstraat bij de Grote Markt van Franchoijs Suijs alias Mompeliers en zijn echtgenote Agneete Van den Houte.(16) Dit huis droeg eveneens de naam De Fonteyne. Anthonis Guens en zijn echtgenote bleven het pand bewonen zelfs nadat zij het in 1614 hadden verkocht aan de Mechelse schilder Joos Stevaerts en zijn echtgenote Cathelijne De Wale. Zij huurden van dan af het huis. In de verkoopsvoorwaarden werd uitdrukkelijk bedongen dat Joos Stevaerts “twee contrefeitsels” moest schilderen, één van Anthonis Guens en één van zijn echtgenote, portretten dus, met lijsten van drie voeten hoogte en met een breedte “zoo twerck vereijsscht”. Bovendien diende de koper nog “een Sinte Anthonistemptatie” te schilderen (een verwijzing naar de voornaam van de schrijnwerker?)van “een dobbelen doeck groot van olijewerve van sijn eijgen handt wel ende loffel(ijk) gedaen”. Anthonis Guens moest “daer toe leveren den doeck ende lijste met oock het stofferen zoo verre zij die begeeren gestoffeert te hebben”.(17)

In 1619 kochten Anthonis Guens en zijn echtgenote van zijn moeder en van Peeter Guedens het resterende deel van het huis De Fonteijne in de Hanswijckstraat en een hof met fruitbomen, gelegen aan het bolwerk buiten de Hanswijckpoort.(18)

Anthonis verkreeg ook een huis aan de Melaan, gelegen tussen de huizen De Vuijtreckende Tafel en De Drije Passers, dat voorheen in het bezit was van zijn grootvader Anthonis. In 1620 verkocht Anthonis Guens dit pand aan Peeter Ceulemans.(19)

Het zijn deze eigendommen die Anthonis Guens in 1619 als borg stelde voor het verkrijgen van de opdracht voor het vervaardigen van o.a. het koorgestoelte voor de Sint-Katelijnekerk.

Hij was ook eigenaar van het huis De Drije Passers op de Melaan, want in 1616 had hij dit pand als borg gesteld voor de afbetaling van geleverd “wagenschot ende andere soorten van hout” dat hij had gekocht van Hans Hubrechts, een koopman in Antwerpen.(20)

In verband met zijn ambacht als schrijnwerker vernemen we nog uit een akte van 1614 dat hij getracht had om een duurzame samenwerking aan te gaan met de Italiaan Anthonio Souccare. Hij was wellicht een antijksnijder of een beeldhouwer.(21) Dit opzet mislukte na enkele maanden. Anthonio Souccare, die zich liet bijstaan door de Mechelse procureur Antonis Persoons, verklaarde op 16 januari 1614 voor notaris Adolff van de Venne, dat hij met Anthonis Guens en zijn echtgenote op 30 november laatstleden een contract had aangegaan m.b.t. “de montcosten, woone ende anderssints” [= kost en inwoon], die hij zijn leven lang zou genieten om bij hen in dienst te blijven. Kort nadien vond hij echter dat hij onvoldoende verkreeg “nair sijnen ouderdom ende qualiteijt betaemt”. Hij wenste spoedig Mechelen te verlaten. Twee dagen later betekende notaris Adolff van de Venne een kopie van de verklaring aan Anthonis Guens, van wie hij als antwoord akteerde “dat hij wel te vreden was dat de voornoemde sieur Anthonio Souccare vuijt sijnen huijse soude vertrecken ende elders zijnen montcost hebben”.

Wellicht werkte Anthonis Guens samen met de schrijnwerker Jan Hannemans. Alleszins stelden zij zich beiden op 17 december 1618 borg voor de timmerman Pieter de Visscher. Deze had op 6 december een contract aangegaan met pastoor Adrianus Minne, de kerkmeesters en de schepenen van Eppegem “annopende het maken ende stellen van eenen nieuwen tooren op heurlieder kercke”.(22)

We vonden voorlopig niet terug of Anthonis Guens nog andere opdrachten uitvoerde, ook niet van ander kerkmeubilair. Wellicht bleef hij niet in Mechelen: in de Mechelse parochieregisters is alleszins geen spoor terug te vinden, noch van zijn begrafenis, noch van de begrafenis van zijn echtgenote.

 

Nawoord

Met deze bijdrage werd een hiaat opgevuld in de geschiedenis van het interieur van de Sint-Katelijnekerk tussen 1619, wanneer de opdracht werd gegeven voor een nieuw koorgestoelte en een “thuijn” of knielbank, en 1776, het jaar waarin het koorgestoelte van Petrus Valckx werd geïnstalleerd zoals we dat vandaag kennen. We brachten de Mechelse schrijnwerker Anthonis Guens voor het voetlicht, die in 1619 deze opdracht ontving en die ongetwijfeld een degelijk ambachtsman was. Buiten deze opdracht voor het nieuwe meubilair in de Sint-Katelijnekerk, zijn voorlopig geen andere opdrachten van hem bekend. Hopelijk leidt deze bijdrage tot nieuwe vondsten in de archieven waarbij nog ander werk van zijn hand, al dan niet bewaard, aan het licht komt. Hoe dan ook is, dankzij de vondst van het contract van 1619, een stukje toegevoegd aan het verhaal van het 17de- eeuws kerkmeubilair in onze stad.

 

François VAN DER JEUGHT

 

NOTEN

* Van deze bijdrage verscheen een fragment onder de titel: Een nieuw koorgestoelte en een thuijn voor de Sint-Katelijnekerk in 1619 in Tijdschrift van de “Vrienden van de Sint-Romboutskathedraal en van de Mechelse kerken”, jg. 20, nr. 4, 2009, p. 3-10.

(1) V. HERREMANS, De Mechelse beeldhouwer Petrus Valckx (1734-1785). Nieuwe gegevens en documenten, in Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen (= HKKOLKM), 102/1, 1999, p. 186 en 210.

(2) Stadsarchief Mechelen (= S.A.M.), notaris J. Harlinghen, nr. 907, f° 96r°-97v°, 14 maart 1619.

(3) M. KOCKEN, Gids voor Oud Mechelen, Antwerpen, 1981, p. 203.

(4) Ad. JANSEN, Het Zeventiende-Eeuws Kerkelijk Meubilair, in HKKOLKM, 69, 1965, p. 93-213.

(5) VERWIJS en VERDAM, Middelnederlansch Woordenboek, 's-Gravenhage, 1916, VIII, kol. 1286: waarschijnlijk te begrijpen als een "schuins afgeslepen kant".

(6) ID., Middelnederlandsch Woordenboek, IX, kol. 1605: rechtdradig en gladde dunne eiken planken gezaagd uit over de volle lengte gekloofde stukken.

(7) S.A.M., SR, nr. 217, f° 56, 17 maart 1595; ibid., f° 117v°, 30 augustus 1595; id., nr. 218, f° 103, 13 februari 1596; id., nr. 220, f° 131, 17 april 1598; id. f° 145, 16 mei 1598; id., nr. 234, f° 70r°, 5 april 1612; id., nr. 240, f° 129, s.d. 1619. S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 888, f° 142r°, 29 september 1604; id. f° 145, 1 oktober 1604; id., nr. 897, f° 330, 15 oktober 1612. S.A.M., notaris A. Van de Venne, nr. 1726, f° 259, 8 juni 1605.

(8) E. NEEFFS, Histoire de la peinture et de la sculpture à Malines, Gent, 1876, I, p. 20, 29, 43, 298, 478; II, p. 129.

(9) S.A.M., notaris A. Van de Venne, nr. 1732, f° 141v°, 9 juli 1611. Zijn moeder Anna Esschericx was o.a. eigenares van het huis Den Rooden Schilt in de Sint-Katelijnestraat gelegen naast het huis Sinte Lucas en van een huis op de Wollemarkt dat Lucas Franchois bewoonde (id. ibid., f° 161r°, 9 juli 1611).

(10) S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 905, f° 50r°, 19 februari 1619; notaris A. Van de Venne, nr. 1738, f° 230r°, 19 september 1617; nr. 1740, f° 245r°, 27 april 1621. P. GÉNARD, Verzameling der graf- en gedenkschriften van de provincie Antwerpen. Arrondissement Mechelen. Mechelen. Parochiekerken, V, Antwerpen, [1903], p. 150. F. VAN DER JEUGHT, Het aanbestedingscontract van 1621 tussen de gedeputeerden van het Broederschap van O.L.Vrouw-van-Concordia met steenhouwer Jacques Croon voor het leveren van een thuijn voor hun altaar in Sint-Rombouts, in Tijdschrift van de "Vrienden van de Sint-Romboutskathedraal en de historische kerken van Mechelen", jg. 20, nr. 2, 2009, p. 10-17.

(11) De laatste zinsnede is nogal onduidelijk voor wie minder vertrouwd is met de Bijbelse verhalen: Jacob de Wachtelaer wordt hier vergeleken met de aartsvader Jacob van het Oude Testament, die 7 jaar als dierenhoeder werkte om de mooie Rachel als vrouw te krijgen en toen vrede moest nemen met haar veel minder mooie zus Lea. Na nog eens 7 jaar kreeg hij eindelijk zijn geliefde Rachel als vrouw. Met dank aan Jan Meutermans voor de vertaling van het epitaaf en bovenstaande toelichting.

(12) S.A.M., SR, nr. 212, f° 97r°, 97v°, 31 maart 1590; id. nr. 235, f° 84r°, 23 april 1614. Anthonis Ghuens had zeker vier kinderen: Jan (de vader van Anthonis), Pieter, Lucas en Anna. Lucas zal de dooppeter zijn van de drie zonen van zijn neef Anthonis Guens.

(13) E. NEEFFS, o.c., I, p. 271-275, 360; II, p. 141.

(14) S.A.M., SR, nr. 212, f° 97r°, 97v°, 31 maart 1590: Lucas Verstappen, prior van het klooster van Hanswijck, ruilde met Jan Guens het huis De Fonteijne voor een hof met een vervallen huis in de Hanswijckstraat bij de poort naast het Boochuijs en een rente van 2 gulden op een perceel gelegen op het Schoonjansveld buiten de Overste Poort. Dat perceel was eigendom van de Koninklijke buskruitfabricant Matheus van der Jeught (†1612), een rechtstreekse voorvader van de auteur van deze bijdrage. S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 905, f° 172r°-173v°, 29 april 1619. S.A.M., SR, nr. 241, f° 163v°-164r°, s.d. 1620; id., nr. 242, f° 85v°-86r°, s.d. 1621.

(15) Voor de genealogische gegevens werd dankbaar geput uit de databank van de Ware Vrienden het Archief (http://www.dewarevrienden.net/DWV/).

(16) S.AM., SR, nr. 232, f° 128v°, 13 augustus 1610 (het huis behoorde voordien toe aan Nicolas Gheens); id., nr. 234, f° 154r°-154v°, 4 augustus 1612. S.A.M., notaris A. Van de Venne, nr. 1735, f° 314r°, 2 november 1612.

(17) S.A.M., notaries J. Harlinghen, nr. 899, f° 8r°. Over de Mechelse schilder Joos Stevaerts, zie: E. NEEFFS, o.c., I, p. 372.

(18) S.AM., notaris J. Harlinghen, nr. 905, f° 172r°-173v°, 29 april 1619.

(19) S.A.M., SR, nr. 235, f° 84r°, 23 april 1614. S.A.M., G, reeks I, Beleijden en Uijtwinningen, reg. 18 (1616-1622), f° 13r°, 23 februari 1620.

(20) S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 902, f° 350r°, 19 juli 1616.

(21) S.A.M., notaris A. Van de Venne, nr. 1735, f° 3r°-4r°, 16 januari 1614. Ad. JANSSEN, o.c., p. 100, stelt dat het kerkelijk meubilair vóór de 17de eeuw doorgaans werd aanbesteed aan een schrijnwerker, die bij de uitvoering werd geholpen door een antijksnijder en soms door een beeldhouwer. Het decoratieve deel van de beeldhouwer was ondergeschikt aan de regels van de meubelarchitectuur. In de 17de eeuw, vervolgt de auteur, werd het meubilair uitgevoerd door een beeldhouwer. Het contract uit 1619 met de schijnwerker Antonis Guens illustreert dat deze evolutie minder scherp verliep.

(22) S.A.M., notaris J. Harlinghen, nr. 904, f° 511v°, 17 december 1618.

 

 



Bookmark deze website 
Bookmark deze pagina